Voor mij op de schminktafel staan de gebruikelijke potjes en andere snuisterijen die nodig zijn voor het aanbrengen van een pleisterlaag op een doorsnee gelaat, voordat zij, of hij, op de bühne verschijnt. Ik ben bang dat dit bij de persoon, die ik nu ga interviewen niet veel zal helpen. De conferencier, het is niemand minder dan de heer A.F. Rastering, heeft daar – en daar ben ik zeker van – weinig moeite mee. Hij moet het dan ook niet hebben van zijn uiterlijke schoonheid maar van zijn humor, scherpzinnigheid en vermeende intelligentie. Ik kijk in de spiegel en zie de heer Rastering in de deuropening verschijnen. Rastering kijkt verontwaardigd. ‘Wat moet jij hier, g.v.d’, schreeuwt hij mij toe. Geschrokken door dit verbale geweld, begin ik te stotteren. ‘Ik heb een afspraak met u, meneer Rastering.’ Het gezicht van Rastering verandert van uitdrukking. ‘Verrek, dat is waar ook. Hagel is je naam, Jan Hagel toch? U schrijft voor het ‘Dagblad van het volk’, is het niet?’
Ik knik. ’Ja, meneer, al vele jaren.’
‘Nou, vooruit met dat interview, ik moet over een klein uurtje op. Ik neem aan dat u er geen bezwaar tegen heeft als ik mij ondertussen ga schminken?’
‘Nee, natuurlijk niet’, antwoord ik. Voortvarend ga ik aan de slag.
‘Meneer Rastering wat is volgens u het geheim van uw succes?’
‘Mijn geheim, jongen? Dat zal ik je zeggen. Humor, humor onder het mom van linkse sociale betrokkenheid en overgoten met een dun laagje psychologische saus.’
Rastering kijkt mij, door zijn brilletje, smalend aan.
‘Je begrijpt er niets van, Hagel. Neem nu al die reality soaps. Belachelijke programma’s, met in vele gevallen trieste mensen in trieste situaties. Hier kan ik dus een mooie scène van maken. In fase een van de conference toon ik eerst mijn linkse sociale betrokkenheid door de in beeld gebrachte personen als slachtoffers neer te zetten en de programmamakers als uitbuiters van het ergste soort te profileren. De zaal waarvoor ik optreed, gaat daar gewoonlijk helemaal in mee. Dit is het ontroerende en sociale gedeelte van de conference. Ik trek er ook een verontwaardigd gezicht bij. Vervolgens in fase twee, maak ik iedere medewerker aan het betreffende programma belachelijk en gooi er een paar vloeken en schuttingwoorden tegenaan en de hele zaal ligt plat van het lachen. Net goed voor die uitbuiters, denkt het publiek. In fase drie maak ik de kijkers van deze programma’s uit voor randdebielen, gooi er weer een paar geslachtsdelen tegenaan en de zaal gaat nu werkelijk he-le-maal uit zijn bol. Terwijl ik zeker weet, dat veel mensen in de zaal naar die programma’s kijken en zich aangesproken moeten voelen, maar nee hoor, ze lachen schaapachtig mee.’
‘Kijk, meneer Hagel, goed beschouwd is het hele leven een lachertje. Veel dingen die we doen zijn nutteloos en ronduit belachelijk. Ook dingen die -zo genaamde- verstandigen mensen doen. De kunst is dit er uit te lichten en er een conference van te maken en zo je centen te kunnen verdienen.’ Rastering lacht op de hem zo typerende wijze.
Ik stel mijn volgende vraag, terwijl Rastering een dikke laag schmink op zijn gezicht aanbrengt.
‘Gaat u soms niet wat te ver in uw grappen, meneer Rastering?’
‘Te ver? Welnee. Je hebt toch de vrijheid van meningsuiting? Je mag iedereen voor rotte vis uitmaken. Uitzonderingen zijn natuurlijk wel etnische en/of allochtone minderheden die bekend staan als gewelddadig, dat durf ik niet. Maar argeloze burgers, bezoekers aan de C1000, hardwerkende automonteurs, gezinnen die winkelen bij Ikea, kortom, de gemiddelde inwoner van Nederland maak ik zonder probleem uit voor minderbegaafd of zwakzinnig. Daar lachen ze in de zaal om, dat is humor. Daar gaat het om, je moet de lachers op je hand zien te krijgen. Ook al worden die lachers zelf tot op het bot toe beledigd. Begrijpt u? ‘
‘Nee, eigenlijk niet, meneer Rastering’, reageer ik verontwaardigd.
’In een van uw columns heeft u beweerd, dat sommige mensen tegen zichzelf in bescherming genomen moeten worden en vervolgens maakt u ze uit voor zwakbegaafd. Of dit wel nu of niet waar is, dat doet er hier niet toe. Deze mensen worden eerst uitgebuit door een programmamaker en daarna door u uitgescholden voor zwakbegaafd. Naar mijn mening heb je met zulke beschermers geen uitbuiters nodig.’
Rastering drukt zijn bril steviger op zijn neus. Op zijn expressieve gezicht staat nu grote woede te lezen. ‘Waarom rot je niet lekker op limonadelul? Waardeloze krantenslaaf. Heb je niets anders te doen? Ga ergens anders je mening verkondigen. Als je geen gevoel voor humor hebt, wat doe je dan hier? Ik verdien al jaren bakken met geld door mensen te beledigen en diezelfde sukkels vullen nog steeds mijn theaterzalen.’