Niets vermoedend druk ik op de deurbel van D. Pressie. Een felle lichtflits en een enorme donderslag zijn het gevolg. Ik sta te trillen op mijn benen. Tot mijn verbazing steekt er ook nog een fikse wind op. De deur gaat open en mevrouw D. Pressie staat in de deuropening. ‘Komt u maar gauw binnen, meneer Hagel. Dit is geen weer om buiten te blijven staan, vindt u ook niet?’ ‘Dank u, ik waai bijna uit mijn kleren’, antwoord ik haar dankbaar. Ik stap naar binnen en duw met moeite de deur achter mij dicht. Pressie loopt voor mij uit en gaat haar werkkamer binnen. ‘Kom verder, meneer Hagel, kom verder en ga toch zitten.’ Ze wijst naar een stoel. Als ik van de schrik ben bekomen, zit ik aan een bureau en tegenover de meteoroloog D. Pressie, bekend van radio en tv met haar dagelijkse weerpraatje. Nee, weerpraatje is eigenlijk niet het goede woord voor haar wetenschappelijk onderbouwde weerbericht, dat zou haar werk geen eer doen. De meteoroloog ziet er verzorgd uit in haar mantelpak. Alleen haar zwarte haar is enigszins verwaaid. Blijkbaar merkt ze op dat ik ernaar kijk. Ze woelt met haar handen door de zwarte lokken om ze een beetje te fatsoeneren. ’Sorry, ik kon de föhn niet vinden.’ Ik knik begrijpend. ‘Ik zou zo zeggen, meneer Hagel, laat uw vragen als hagelstenen op mij neerkomen.’ Dit zeggende kijkt ze me lachend aan. Even weet ik niet wat ik moet zeggen en ben behoorlijk onder de indruk van haar zwarte ogen, waarin een onweersbui hevig tekeer gaat. Ook hoor ik het donderen in de verte. Maar nee, het is mijn hart, dat zo tekeer gaat.
Ik verman me. ’Ahum, mevrouw Pressie, waarom meteoroloog en wat is uw drive?’
‘Zeg maar Dee, hoor, dat is mijn voornaam; mag ik dan Jan zeggen?’ Ik knik zwijgend, mijn keel is gortdroog. ‘Het zit in de familie, Jan, ja, het zit in de familie. Toen ik nog een klein meisje was, ging mijn vader als het regende voor de deur staan en als de zon ging schijnen ging mijn moeder het huis uit. Ik heb nooit begrepen waarom. Als kind dacht ik dat ze ruzie hadden, maar dat bleek niet het geval. Het zat gewoon in hun aard. Om eerlijk te zijn heb ik ze nooit samen gezien, jammer eigenlijk.’ Dit gezegd hebbende kijkt Dee me ietwat bedrukt aan. Om de stemming te verbeteren stel ik snel de volgende vraag. ‘Mevrouw Pressie, ik bedoel Dee. Hoe kom je tot een weersvoorspelling?’ ‘Ja, dat is een goede vraag, Jan. Kijk, er zijn verschillende methoden. Ik gebruik nu even de Engelse termen hiervoor: the wet thumb, the wild guess en niet te vergeten de beroemde formule van heer Buisman: de cosinus van de oostenwind, gedeeld door de tweedemachtswortel van de temperatuur. Sommigen van mijn collega’s gebruiken de cosinus van de westenwind, maar persoonlijk kies ik voor de oostenwind, dit om verschillende – mij moverende – redenen. ‘Ja, ja’, reageer ik. Mijn mond valt open van bewondering, ik hang geheel aan haar lippen. ‘Ik tel de uitkomsten op en deel deze door drie en vermenigvuldig dit met een persoonlijke factor’, vervolgt zij haar uitleg. Ik slik en probeer een vraag te stellen en niet in haar ogen te kijken. ‘Wat is die factor, Dee?’ De woorden komen er uit als een liefdesverklaring in plaats van een keiharde journalistieke vraag. ‘Dat ligt een beetje aan mijn stemming. Ze kijkt me glimlachend aan.’Op het ogenblijk zou ik zeggen, het zou wel eens flink zwoeler kunnen worden dan verwacht.’ Het zweet breekt me aan al alle kanten uit. ‘Heeft u, ik bedoel, heb je er wel eens flink naast gezeten met je voorspelling, Dee?’
‘Nooit’, is haar stellige antwoord. Het bliksemt nu in haar ogen en in mijn borstkas hoor ik een donderslag. ‘Je moet weten, dat er drie elementen zijn, die aan een weersvoorspelling ten grondslag liggen.’ Ik onderbreek haar betoog. ‘Je zei drie, Dee?’ Ze knikt ‘Ja en alle drie zijn ze even belangrijk.’ Ik zwijg, hopende dat ze de antwoorden zelf gaat geven op mijn niet gestelde vragen. Gelukkig gaat Dee verder met haar uitleg.
‘Ten eerste de meteorologische omstandigheden- het weer-. Dan komt de geografische plaatsbepaling- het waar- en niet in de laatste plaats- wanneer- het voorspelde zal plaatsvinden.’ Dee zwijgt even en kijkt me vragend aan. ‘Ben ik duidelijk, Jan?’ ‘Ja, ja, ga door’, zeg ik ademloos en niets begrijpend.
Vol vuur vervolgt ze haar betoog. ’Kort gezegd, in vaktermen zijn het de drie W’s.’
‘De drie W’s?’, roep ik uit. Direct geeft ze antwoord. ‘Weer, Waar en Wanneer. Kijk twee van deze W’s zijn altijd correct.Ik zal een voorbeeld geven. Als ik zeg, het gaat vandaag sneeuwen, heb ik gelijk, alleen….. heb ik niet gezegd waar. Ik weet zeker, dat het nu ergens in Zuid-Amerika sneeuwt. Het enige wat er aan mijn voorspelling ontbreekt, is in dit geval de locatie. Een andere keer klopt het ‘waar’ en het ‘weer’. Stel, Nederland is het ‘waar’ en ik voorspel dat het gaat sneeuwen, dat is dan het ‘weer; maar het ‘wanneer’ is niet vandaag maar over drie maanden. Je ziet dan, dat de voorspelling grotendeels klopt. Slechts een derde is fout. En dat is niet slecht voor een weersvoorspelling toch?’
‘Nee, zeer zeker niet’, beaam ik fluisterend. Ze buigt iets naar voren. ‘Zei je wat?’ Verschrikt schud ik van nee. ’Weet je wat nu het leukste is van een weersvoorspelling? Morgen is iedereen weer bezig met het weer voor overmorgen en zijn ze het weerbericht van vandaag allang weer vergeten.’ Vragend kijkt ze mij aan. Met haar handen woelt ze door haar zwarte haar. ‘Heb je nog vragen Jan?’
‘Nee, alles is me nu wel duidelijk’, kreun ik. ‘Fijn om te horen. Wanneer komt het artikel in de krant, denk je?’ ‘Misschien aanstaande zaterdag al’, kreun ik verder. ‘Leuk, mag ik kijken wat je zoal genoteerd hebt?’ Zonder mijn antwoord af te wachten neemt ze mijn schrijfblok uit mijn handen en kijkt naar de notities.
Ze leest hardop wat er geschreven staat: WAAR…….? WANNEER…….? en in de bovenhoek van de pagina een klein getekend hartje met daaronder DEE.