De Denker

Om enigszins voorbereid te zijn voor dit interview heb ik mij de dagen voorafgaand aan dit vraaggesprek door ‘De wereld van Sofie’ geworsteld. Het is dan ook niet niks om de grote Nederlandse filosoof van de 21e eeuw te spreken. Dit vereist wel enig researchwerk. Maar hier sta ik dan, voor de deur van het monumentale grachtenpand in Amsterdam, waar de grote denker woonachtig is. De naamplaat geeft het aan: Mr. Dr. Ir. M. Rodin.

De fraaie koperen deurbel klinkt welluidend door de statige hal. Het duurt enige tijd voordat de deur geopend wordt. Een vrouw van middelbare leeftijd – vermoedelijk de huishoudster, maar het kan ook de vrouw des huizes zijn (niets is zeker bij filosofen) – staat voor me.
“Meneer Hagel, neem ik aan? Komt u binnen, u bent precies op tijd. De heer Aurelius, pardon de heer Rodin, zit in zijn werkkamer, volgt u mij maar.”
Zwijgend loop ik achter haar aan door het imposante huis.
Overal staan bustes van beroemde filosofen. In één oogopslag zie ik de klassieke profielen van Thales, Socrates, Plato, Epicurus en ook – in zwart marmer uitgevoerd – het hoofd van de heer Rodin zelf. De vrouw houdt een deur voor mij open en nodigt mij uit om binnen te gaan.
Daar zit hij: de heer Mr. Dr. Ir. M. Rodin. Nee, niet achter zijn bureau, maar op een groot houten hobbelpaard midden in de kamer. Ik sta als aan de grond genageld. Kijk ik hier naar een reïncarnatie van dé Marcus Aurelius? Een van de belangrijkste denkers en keizer van het Romeinse Rijk? De heer Rodin kijkt met een ondoorgrondelijke blik voor zich uit. Hij schijnt mij in eerste instantie niet eens te zien. Plots stapt hij, onder het slaken van een diepe zucht, van zijn paard. Hierbij blijft zijn rechtervoet in de stijgbeugel vast zitten. Een enorme smak op de marmeren vloer is het gevolg. Ik haast mij de heer Rodin te helpen. Hij slaat mijn hulp af, neemt plaats achter zijn bureau en brengt zijn hand onder zijn kin. In zijn ogen ontwaar ik een peinzende blik (of is het een pijnvolle blik?)
“Heeft u zich geblesseerd, meneer? Moet ik hulp gaan halen?”
De heer Rodin staart mij aan. “Waarom zou u dat doen, meneer Hagel? U bent toch meneer Hagel, neem ik aan?”
Ik knik instemmend.
“Maar ga toch zitten, vertel mij, waarmee kan ik uw leergierigheid bevredigen? Persoonlijk denk ik dat ik weinig kennis met u kan delen. Het enige wat ik weet is dat ik niets weet.”
“Ja, dat natuurlijk wel, of eigenlijk niet”, stamel ik, verbaasd over zoveel wijsheid. Het is alsof ik Socrates hoor.

Na enig gepast stilzwijgen begin ik met mijn interview. “Met welke wijsgeer kunt u zich het meest vereenzelvigen, meneer Rodin?”
De denker staart langdurig naar het plafond. “Dat is geheel afhankelijk van het moment van de dag en de omgeving, waarin ik mij bevind. Kijk, als ik achter het fornuis sta is dat mijn grote inspiratiebron Epicurus.”
Uit een lade van zijn bureau haalt hij bedachtzaam een schort met de opdruk ‘EPICURIST’.
“Ik streef dan naar het ultieme geluk. En geluk, meneer Hagel, heb ik wel nodig als amateurkok.” Een summier glimlachje ontsnapt aan zijn door het vele denken doorgroefde gezicht.
“U weet zeker wel, of misschien ook niet – niets is zeker in dit leven – dat ik lid ben van een politieke partij. Ja, en als ik daar een vergadering bijwoon, dan is mijn favoriet de heer Plato. In zijn meesterwerk ‘De republiek’ beschrijft hij een bestuursvorm die mij wel aanstaat. Maar helaas hebben wij voor een andere staatsvorm gekozen, genaamd ‘democratie’. Onder wijsgeren ook wel smalend demon-creatie genoemd. Maar in het gewone dagelijkse leven is mijn voorbeeld de Romeinse keizer en groot filosoof Marcus Aurelius; ja, dat is mijn held. Vanaf mijn jeugd ben ik al gefascineerd geweest door deze filosoof.”
“Hoe is dat zo gekomen, meneer Rodin?”
“Op mijn 5e verjaardag kreeg ik van mijn vader dit paard.” Hij wijst naar het midden van de kamer waar het houten speelgoed staat. “Ik ben er toen direct op gaan zitten. Mijn vader zei de historische woorden: ‘Je lijkt wel op het standbeeld van Marcus Aurelius, met die stoïcijnse blik’. Deze woorden gaven mijn leven een dramatische wending.”
“Wist u toen al wie Marcus Aurelius was, meneer Rodin?”, vraag ik hem.
“Ik wist het niet, het enige wat ik wist is, dat ik niets wist”, is het geniale antwoord.
“Mijn god”, bedenk ik mij, “op zijn 5e al op het denkniveau van Socrates, geniaal.”
“In de jaren die volgden heb ik mij verdiept in de gedachtegangen en krochten van vele filosofen van Thales tot Friedrich Nietzsche”, vervolgt de heer Rodin zijn betoog.
“En ik moet u zeggen, meneer Hagel, na de eerste klassieke denkers is er veel van hetzelfde gekomen. Oude wijn in nieuwe zakken, noemen ze dat, geloof ik. Uiteindelijk ben ik na veel wikken en wegen tot de slotsom gekomen dat ik een stoïcijn ben. Dat is wel zo makkelijk, het leven nemen zoals het is: eenvoudig en tevreden met mijn eigen lot, heerlijk.”
Hij staat op en loopt – enigszins hinkend – naar het hobbelpaard en neemt plaats op het zadel.
“Ik kan u nog een raad meegeven, meneer Nagel. Het geluk in je leven hangt af van de kwaliteit van je gedachten. Goedemiddag.”
De heer Rodin zwijgt en kijkt stoïcijns voor zich uit.