Het is drie uur als ik de koperen klopper met een dreun op de massief eikenhouten deur laat vallen. Na enige minuten wachten wordt deze geopend. Een lange man met haakneus, kleine kraaloogjes, volledig in het zwart gekleed en hoge hoed staat voor mij.
’Waar mee kan ik u van dienst zijn?’, klinkt het met een grafstem.
‘Goedemiddag, ik ben Jan Hagel en heb een afspraak met de heer Mee, van de firma In & Mee. Ik ben toch niet op het verkeerde adres?’
De grafstem schraapt zijn keel ‘Kraaa, om de dooie dood niet, komt u verder.’
Schoorvoetend volg ik de man.
‘Het spijt me voor het lange wachten. Wij zijn niet gewend aan bezoekers aan de voordeur. Al onze “Clientèle en leveranties” worden via de dienst- ingang naar binnen gedragen.’
‘Clientèle, leveranties, gedragen meneer?’
‘Doodskisten. En zij die Magere Hein ontmoet hebben. ’, is het korte macabere antwoord.
Aan de muren hangen portretten van de oprichters van de firma In & Mee, gekleed in de voor hun beroep zo noodzakelijke zwarte kledij en hoge hoed. Ook zie ik een spade en tot mijn grote verbazing een houten hamer, dit alles in gouden omlijstingen.
‘Kraaa, wacht u hier maar even.’ De man klopt op een deur, hoort een reactie en treedt de kamer binnen. Even later komt hij terug.
‘De heer Mee verwacht u.’,is de formele mededeling.
Aarzelend betreed ik de kamer. In eerste instantie zie ik niet veel. De enige verlichting komt van kaarsen die bij een geopende doodskist staan. Ik ril.
Plots verrijst er als een pierlala een manspersoon met hoge hoed op uit de kist.
‘Ha, meneer Hagel aangenaam kennis met u te maken.’
‘Mee is mijn naam, Karel Mee.’
Mijn hart staat gedurende enkele tellen stil, slaat daarna op hol en mijn knieën knikken zo hard dat het duidelijk te horen moet zijn.
‘Jezus, meneer Mee, u jaagt me de dood op het lijf’, breng ik hijgend uit.
‘U ziet inderdaad wat bleekjes. Het gaat toch wel goed? U ziet er uit als de dood van Ieperen’, klinkt het verwachtingsvol. De heer Mee pakt een rolmaat en neemt mijn lengte op. ‘Mmmm 1,80 en 75 kg, schat ik in’, mompelt hij.
De heer Mee kijkt met een verheerlijkte blik naar de kist en streelt het deksel.
‘Ik testte de bekleding van dit nieuwe model. Die vormgeving, die getailleerde vormgeving van de kist, prachtig, vindt u niet? Maar gaat u toch liggen, ehhhh ik bedoel zitten Hagel.’
‘Dank u’, fluister ik en zoek naar een stoel. Het enige wat ik zie en waar ik op kan zitten is een doodskist.
Mee, neemt plaats achter zijn bureau.
‘Zwijg niet als het graf, laat u niet kisten, maak van uw hart geen moordkuil, kortom stel uw prangende vragen, heer Hagel.’
‘Ahum, meneer Mee, in de gang zag ik naast de portretten van uw voorgangers een spade en een houten-hamer. Wat moet ik mij hier van voorstellen?’
‘Aha, u heeft de illustere oprichters van deze firma al gezien. Krachtige persoonlijkheden waren het, die kreeg je er niet zo maar onder. Nou ja, uitgezonderd Magere Hein natuurlijk. Ik was hun gedoodverfde opvolger. Ach, de ene zijn dood is de ander zijn brood nietwaar, hahahaha.
Maar om op uw vraag terug te komen; die spade was het eerste stuk gereedschap dat de firma heeft aangeschaft. Zonder spade kan er geen droeve groeve gegraven en gedicht worden, dat begrijpt u.‘
Ik kijk de heer Mee vragend aan. ‘Die houten hamer, meneer?’
‘De houten hamer is een apart verhaal kan u vertellen.’
In het begin van de vorige eeuw was de medische wetenschap nog niet zo ver en het gebeurde regelmatig dat er hier een cliënt werd binnen gebracht waar nog wel wat leven in zat. Om dubbele kosten te voorkomen trad de firma dan in overleg met de familieleden. Als de vermeende nabestaanden op een halve cent dood bleven waren mijn voorgangers bereid – uiteraard tegen een redelijke vergoeding – alsnog de genade slag met die houten hamer uit te delen.’
Even is het doodstil in het vertrek. Mee kijkt mij strak aan met zijn felle ogen. ‘U moet weten dat wij trotse ondernemende afleggers waren en zijn. Wij hanteren de spreuk: Wat hier éénmaal naar binnen is gereden, behoort voorgoed tot het verleden.
‘Meneer Mee, Is uw partner, de heer In, nog werkzaam, of is hij inmiddels met pensioen?‘
‘Ha, mijn compagnon is altijd in de buurt. Hij is sinds vorige week in rustte, maar een immer aanwezige inspiratie bron.’
‘Ik ben blij verrast, meneer. Zou ik hem een paar vragen kunnen stellen?’
‘Natuurlijk meneer Hagel, of hij antwoord geeft is een ander verhaal. ‘Als u zo vriendelijk wil zijn om nu even op te staan.’
Niet begrijpend sta ik op. Mee loopt om zijn bureau heen en opent de doodskist waar ik zojuist op zat. Vol afgrijzen kijk ik in de kist. Daar ligt lijkbleek en zo dood als een pier de heer In.
Ik stamel… ‘Hoe, hoe is dat gebeurd?’
Mee haalt zijn schouder op. ‘Ouderdom denk ik. Ach, de dood moet een oorzaak hebben nietwaar?’
Met een achteloos gebaar probeert de heer Mee de houten hamer die in de kist ligt weg te moffelen.