Hier zit ik dan, in de fractiekamer van dé partij voor iedereen. Tegenover mij dé politicus van het jaar, de heer S. Links. ‘Meneer Links, mag ik u allereerst feliciteren met uw verkiezing.’
‘Dank u, meneer Hagel. Zelf ben ik er ook erg tevreden over. Ik had het niet verwacht, moet ik u bekennen. Persoonlijk had ik de heer Rechts meer kansen toegedicht. Maar toen een week geleden in de roddelbladen werd vermeld, dat de heer Rechts twintig jaar geleden op de middelbare school eenmaal – of meerdere keren – een stickie had gerookt, zag ik mijn kansen schoon en heb hem daar direct op aangesproken.’ Ik knikte instemmend. De heer Rechts werd tijdens een kamerdebat “en plein public“ genadeloos door de heer Links aangepakt. Het kamerlid pakt de koffiekan en gebaart of ik nog koffie wil. Ik schud mijn hoofd en begin mijn vraaggesprek.
‘Meneer Links, wat is de reden dat u politicus bent geworden?’
‘Kijk, je wordt niet als politicus geboren, meneer Hagel. Dat is een rijpingsproces. Het begint al op de lagere school. Als blijkt dat jij steeds de dans ontspringt bij het uitdelen van straf, omdat je de ander de zwarte piet kan toedienen, is er misschien sprake van enige aanleg. En als je op de middelbare school blijk geeft dat je goed kan manipuleren en…’ Ik onderbreek de politicus.
‘Manipuleren, meneer Links, dat is toch geen positieve eigenschap?’
‘Manipuleren negatief, zegt u? Zeker niet. Men weet gewoon niet wat het betekent. Manipuleren betekent letterlijk “met de hand aanpassen”. Je zou het ook kunnen vertalen naar “naar je hand zetten”, begrijpt u?’
Ik knik instemmend.
‘Dan volgt natuurlijk Nijenrode of een andere elitaire opleiding, waar men kennis kan maken met mogelijke toekomstige medepolitici. Tja, en dan kom je als jonge vent van school en dan ben je nog eerlijk en barst je van de nieuwe ideeën; een echte idealist dus, die weet wat hij wil: zo snel mogelijk zakken vullen.’
‘Wat zegt u nu, meneer Links, zakken vullen?’ Ik val bijna van mijn stoel.
‘U luistert niet goed. Ik zei… mijn taak vervullen, dat zei ik.’
Het kamerlid neemt een slokje van zijn koffie en vervolgt zijn betoog zonder een spier van zijn gezicht te vertrekken.
‘Met een beetje geluk kom je in een plaatselijk bestuur van een politieke partij en wip je de voorzitter – die overigens al twintig jaar voortreffelijk werk deed – uit het zadel en ja, dan weet je het. Je bent geschikt voor de politiek. Er is dan nog een lange weg te gaan vol met gekonkel.’
‘Wat zegt u nu, meneer? Gekonkel?’
‘Dat heb ik niet gezegd, ik zei gekronkel. Kijk, het gewone volk mag eens in de vier jaar zijn stem uitbrengen. En denkt dan, dat hij enige invloed op het beleid uitoefent’, vervolgt meneer Links stoïcijns zijn betoog.
’Waar het ons als politici om gaat is dat ze dat werkelijk blijven geloven. Tijdens die vier jaar ziet hij met lede ogen aan, dat zijn partij niet de landsbelangen behartigt. Gelukkig lijdt een heel groot deel van de bevolking aan een milde vorm van Alzheimer. Tegen de tijd dat er weer verkiezingen zijn, is alles weer vergeten en kunnen we er weer lustig op los beloven. Mijn lijfspreuk is dan ook: veel beloven en weinig geven, doet een gek in vreugde leven. Je moet als politicus kunnen liegen, dat staat als een paal boven water. En dat niet alleen, je moet het ook nog met volle overtuiging kunnen. Het moet als “waar” overkomen. Dat wij, als dé partij voor iedereen, hier erg bedreven in zijn, heeft te maken met dit apparaat.’
De heer Links wijst naar een computerachtig stuk elektronica.
‘Wat is dat voor een apparaat? ’, vraag ik verbaasd.
‘Dat, meneer Hagel, is een leugendetector. En wel een zeer geavanceerde. Wij zijn – op wat nieuwe kamerleden na – in staat deze helse machine te misleiden. Hij gelooft ons als het ware.’
‘Hoe doet u dat?’, vraag ik stomverbaasd.
‘Ik kan en wil daar niets over zeggen, dit is vertrouwelijke informatie en ik wil u vragen de leugendetector ook niet te noemen in de publicatie van het interview.’
Ik knik begrijpend.
De heer Links knipoogt. ‘Je weet maar nooit, misschien hebben wij in de toekomst nog een persvoorlieger nodig.’
‘Zei u voorlieger?’, reageer ik geschrokken.
‘Dat heb ik niet gezegd, ik zei persvoorlichter, dat zei ik.’
De politicus neemt weer een slokje van zijn koffie en vervolgt zijn betoog. Mijn oog dwaalt van de leugendetector naar een kastje waarop twee grote flacons, gevuld met een stroperige vloeistof, staan. ’Ik zie dat u onze levenselixers gespot heeft? Als u zo goed zou willen zijn om ze even hiernaartoe te brengen zal ik het u uitleggen.’
De heer Links kijkt mij lachend aan.
’Hoe bedoelt u levenselixers?’ Ik val van de ene verbazing in de andere.
’Dit, meneer Hagel, zijn de belangrijkste attributen voor een politicus.’ Hij leest de teksten voor die op de etiketten staan.‘Secondenlijm, speciaal geschikt voor textiel’ en op de andere flacon ‘oplosmiddel, geschikt voor alles en nog wat.’ Niet begrijpend kijk ik de heer Links aan.
‘Luister, meneer Hagel, als je eenmaal in de arena van het politieke leven terecht bent gekomen, wil je daar zo lang mogelijk blijven. Het maakt niet uit hoe: eervol of eerloos. Je wilt gewoon blijven zitten waar je zit: op het pluche. Daarom smeren wij bij onze aanstelling onze broeken en deze stoelen in met secondenlijm.’ Hij wijst hierbij naar de stoel waarop hij zit. ‘Knappe jongen, die ons hier nog weg krijgt.’ Even weet ik geen vraag meer te stellen. Gelukkig geeft de heer Links zelf antwoord op de vraag, die nu in mijn hoofd opkomt.
‘Ik zie u denken, meneer Hagel, hoe kom ik dan nu van die stoel af? Erg simpel, meneer, ik doe deze broek uit en trek een andere aan.’ De daad bij het woord voegend verwisselt hij van broek. Nu pas zie ik, dat op alle stoelen rond de tafel broeken en rokken geplakt zitten.
‘Het is natuurlijk niet praktisch de lijm aan te brengen op de zetels in de Eerste en Tweede Kamer of in andere bestuursvertrekken. En tussen ons gezegd en gezwegen, dat hele gedoe in de Eerste en Tweede Kamer is een grote farce, een grote theatervoorstelling. Het echte regeren vindt plaats in achterkamertjes zoals deze. Daarom zit hier de lijm op de stoelen en niet daar. Echter, als wij als politicus onverhoopt door een verraderlijke interne coup – zo’n coup is altijd verraderlijk en verachtelijk, tenzij zelf uitgevoerd – toch het veld moeten ruimen, maken wij gebruik van dit oplosmiddel.’ Hij wijst hierbij naar de flacon met het opschrift oplosmiddel. De betreffende politicus komt terug van een bezoek aan “elders” en vindt zijn pantalon of rok op de leuning van zijn stoel. En dan weet hij hoe laat het is: hij kan vertrekken.
In het verleden zaagden wij de poten onder zijn of haar stoel vandaan, maar dat gaf nogal wat rommel en de schoonmakers werden daar niet vrolijk van. Dit en bezuinigingsmaatregelen hebben ons ertoe gebracht hiermee te stoppen. Deze oplossing is wel zo netjes, vinden wij. Misschien vindt u het hard, dat wij zo met onze collega’s omgaan. En ja, wellicht heeft u gelijk.’ Na enig zwijgen gaat de heer Links verder met zijn verhaal. ‘Wat dan weer wel in ons voordeel spreekt, is dat wij voor alle betrokken politici een vervangende werkplek regelen. Hetzij een hoog commissariaat bij de EU, hetzij een burgemeesterszetel. Niet uit mededogen, maar om de simpele reden van zelfbehoud. Je weet maar nooit wanneer je zelf je biezen kunt pakken.