De wijnkenner

Met enige moeite duw ik de klemmende deur van de wijnkelder open. Binnen is het donker en niet bepaald warm. Links en rechts staan rekken, gevuld met wijnflessen, met daarboven naam en toenaam van de inhoud. Ik hoor voetstappen en even daarna verschijnt de heer W. Rank. Ja, zo ongeveer had ik me de heer Rank wel voorgesteld: klein van postuur, een bril, bungelend aan een kettinkje, ver in de zestig, grote grijze bos haar met een vrolijk open gezicht met bijbehorende pretogen. Een echte levensgenieter.
‘Goedemiddag, u moet meneer Hagel zijn. Klopt dat?’
‘Ja, meneer Rank, fijn dat u me wilt ontvangen.’
‘Niets te danken, jongeman, ik doe niets liever dan praten over wijn. Nou ja, op het drinken van wijn na dan, hahahaha. Komt u mee, meneer Hagel?’

Ik loop achter de enigszins meanderende wijnproever aan, door een lange gang die eindigt in een grote, schaars verlichte vierkante ruimte. Hier liggen enorme eikenhouten vaten opgestapeld. In een hoek, onder een hanglamp, staat een tafel met vier stoelen. ‘Ga toch zitten.’ Rank neemt met een plof plaats en staat direct weer op. ‘Wacht, ik zal eerst een wijntje inschenken. Laten we beginnen met een frisse, fruitige witte wijn met flink wat zuurtjes: een Côtes de Gascogne.’ Al lopend zet hij zijn leesbril op en snuffelt in een wijnrek. ‘Eens kijken, ja, deze moet kunnen.’ Met een elegant gebaar, maar iets te ongecontroleerd, zet hij twee glazen op tafel, pakt een kurkentrekker en gaat hiermee de fles te lijf. Met een zacht ‘plop’ komt de kurk eruit. Rank schenkt onze glazen vol tot aan de rand. ‘Kijk, zo’n wijntje, zo noem ik dit lichte, door de zon gerijpte drankje, proeft men normaal gesproken met uiterste concentratie, men ruikt eraan, laat het draaien in het glas, etc. etc. Daar ben ik van afgestapt, dat kinderachtige gedoe. Ik heb me toegelegd op het proeven van zogenaamde slobberwijnen.’ De heer Rank gooit de inhoud van het glas in één keer naar binnen. Voorzichtig neem ik een slokje van de wijn. ‘Ja, wel lekker’, geef ik als commentaar. ‘Vindt u? Mmmm’, antwoordt Rank. Hij zet de fles aan zijn mond, drinkt de inhoud met een grote slok op en zet met een klap de fles op tafel. ‘Inderdaad, ik moet toegeven een goed slobberwijntje.’

Rank staat op en loopt ietwat wankelend naar een wijnrek. ‘Ik zal je nu een rode wijn uit de Bordeaux laten proeven, jongen, een Merlot, goed van geur met fiks fruit en wat merlotleer, maar in de mond nogal kaal en dun met wat hoekige tannines.’ Hij pakt een fles en loopt terug naar de tafel. Moeiteloos ontkurkt hij de fles en schenkt een glas helemaal vol. ‘Kijk, deze wijn is gewoon goed. Gerijpt in eikenhouten vaten en hier in de kelder gebotteld.’ Rank laat met een ongecontroleerde beweging de wijn in het glas draaien, waarbij de helft verloren gaat.
‘Is het een roeping, meneer?’, vraag ik, terwijl ik het wijnglas van Rank aanpak en een slokje neem.
‘Wat heet, meneer Vagel. Alles wat ik doe ademt wijn, meneer.’
Rank komt waggelend naar mij toe en ademt in mijn gezicht. Ik deins verschrikt terug. ‘Ja, meneer Ragel, wat u ervaart zijn pure tannines, die zitten in de rode wijn en in mijn bloed. Ik ben als het ware één met de wijn en het stroomt door mijn aderen.’
‘Hoe bedoelt u dat, meneer Rank?’
‘Ben laatst naar de huisarts geweest voor een bloedtest, wat denkt u? Een alcoholpromillage van 60 procent, meneer. Ja, ja, 60 procent.’
‘Ja, maar dat kan toch niet, dat is dodelijk.’ Ik ben verbijsterd.
‘Ik geef toe, ik overdrijf iets, het was 58 procent.’ De wijnproever pakt de fles Merlot en drinkt deze in één teug leeg. Hierna laat hij een luide boer. ‘Mmm, voor een slobberwijn iets te hoekig, moet ik zeggen. Zo, wwat hebben we nu geleerd, meneer Magellll? Verrek, die fles is leegg. Hebben we met z’n tweeën toch even snel twee flessen wijn opgedronken. ”In no time”, zegggg. Ik maak nog een flesje open, doet u mee meneer Zaagel?’
‘Nee, dank u, ik moet nog rijden. Ik heb nog een laatste vraag voor u, meneer Rank. Hebt u wel eens een kater?’
Rank kijkt me met een lodderige blik aan. ‘Een kater . . . .? Nee, meneer Agle, ik heb geen huisdieren.’
Hij legt zijn hoofd op de tafel en valt direct in een diepe slaap. Hij ronkt als een tweemotorig propellervliegtuigje.