Stervenskoud, het vriest zeker 10 graden in Vierejeppe, een dorpje midden op het Vriese platteland. Ik parkeer mijn auto langs het trottoir en probeer de huisnummers te lezen. ‘Aha, hier is het …. nummer 10.’ Ik stap uit en bij de huisdeur aangekomen zie ik de naamplaat “Familie Berenburg” en daaronder in gouden letters het beroep van de heer Berenburg: “IJSMEESTER”.
Inderdaad, ik ga een interview afnemen bij de heer Berenburg, de bekendste en – dat mag ik gerust zeggen – in Vriesland de beroemdste ijsmeester van deze tijd. Sterker nog, de ijsmeester van de Elfstedentochtvereniging, en we schrijven het jaar 2013.
Een tot glimmens toe gepoetste koperen deurbel nodigt mij uit om er eens flink aan te trekken. Voordat ik aan deze drift kan toegeven gaat de deur al open en daar staat – met opgerolde mouwen – de robuuste verschijning van de heer Berenburg: 1,90 meter lang en breed geschouderd. Zijn weelderige grijze haardos tooit zijn karakteristieke, uit graniet gehouwen hoofd. ‘Kom snel binnen, Hollander, zo verdwijnt de kou nog uit mijn huis. Wat is je naam ook al weer?’
‘Hagel, meneer, Jan Hagel van Het Dagblad van Het Volk.’
‘Ja, ja, nu je het zegt.’ Tijdens deze woordenwisseling heeft de heer Berenburg een pooljas van de kapstok genomen en mij deze omgehangen. Hij gaat mij voor naar de woonkamer. Mevrouw Berenburg geeft mij een hand en vraagt of ik een kopje ijsthee zou willen. En ja, dat wil ik wel. ‘Ga zitten, mijn jongen.’
Wij nemen plaats aan de eettafel. Mevrouw Berenburg trekt zich, na het serveren van de ijsthee en een fles Berenburg met de bijbehorende borrelglaasjes, bescheiden terug in de naastgelegen kamer; discreet sluit ze de schuifdeuren achter zich. ‘Nou brand maar los, Hollander. Wat zijn je vragen?’
‘Meneer Berenburg, tijdens de afgelopen vorstperiode in 2012 hebben wij u regelmatig op de televisie gezien, terwijl u bezig was met het meten van de ijsdikte. Blijkbaar wordt een ijsvloer van 15 cm voldoende geacht voor het houden van de “moeder aller tochten”. Waarom nu 15 cm?’
‘Dat is een goede vraag, Hollander. Kijk, wij ijsmeesters – er zijn er meer, zoals u weet – worden geacht zulke feiten te kennen. Hoe deze wijsheid tot ons is gekomen, is voor iedereen een raadsel. Wij weten het gewoon. Er zijn vele theorieën over, waarvan er een paar als geloofwaardig worden beschouwd.’
‘Kunt u er mij een noemen, ijsmeester?’
‘Ja, dat kan ik.’
De heer Berenburg loopt naar de hoek van de kamer waar een enorme diepvrieskist staat. Hij tilt de klep op, haalt er een ijsblok uit en gooit deze in de open haard. De temperatuur daalt direct tot onder het vriespunt. De ijsmeester gaat weer zitten.
‘Kijk in 1963 is er in Vriesland onder mannelijke schaatsers een onderzoek gedaan naar de gevolgen van kou tijdens de tocht. Deze mannen werden blootgesteld aan extreme kou. En wat wij als mannen natuurlijk allang weten, is dat ons “ding” als het ware tot 0 cm krimpt. Om een vergelijking te kunnen maken met ”andere omstandigheden” moesten ze vervolgens kijken naar foto’s van een toenmalige Vriese schoonheid, slechts gekleed in haar blote velletje. Het bleek dat bij de 16.000 deelnemers aan het onderzoek de lengte nu gemiddeld 15 cm bedroeg. Dit ontlokte bij de aanwezige vrouwelijke wetenschappers de kreet: “It giet oan!”. Dat dit een duidelijke verklaring is voor ons drie bekende feiten, namelijk 16.000 deelnemers, 15 cm ijsdikte en de kreet “It giet oan”, lijkt mij duidelijk.’
Verbijsterd ben ik door zoveel kennis van zaken.
De thermometer aan de muur geeft aan dat het zeker 12 graden onder nul is. Met moeite kan ik, ondanks de dikke pooljas, het rillen van mijn lichaam onder controle houden.
‘Meneer Berenburg, wat voor kwaliteiten moet men bezitten om ijsmeester te worden?’
Het als een ijssculptuur uitgehouwen hoofd van de heer Berenburg kijkt mij fronsend aan.
‘Je vraagt me nogal wat, jongeman.’ Hij staat op en gooit nog een ijsblok in de open haard.
‘Om te beginnen is het geen beroep maar een roeping, laat dat duidelijk zijn’, zegt hij streng.
Direct daalt de gevoelstemperatuur in de kamer naar zeker 20 graden onder nul.
‘Natuurlijk’, beaam ik snel.
‘Ik had al vroeg in de gaten dat ik anders was dan de andere kinderen op de kleuterschool. Als er ijs op de sloten lag gingen alle kinderen schaatsen, maar ik niet, ik wilde alleen maar in een wak liggen.’
‘In een wak liggen?’, vraag ik verbaasd.
‘Ja, lekker door het ijs zakken, als het ware één zijn met het ijs, voelen wat het ijs voelt.’
‘Was dat niet ongezond, meneer Berenburg?’
‘Voor normale mensen wel natuurlijk, maar ik voelde mij er goed bij.’
‘Onlangs zag ik een meneer op de televisie, die zich “The Iceman” noemt.’
‘Ach, jongen, ik kan je vertellen, die man is een watje. Ik slaap al sinds mijn kinderjaren in een bed van ijs. Hij wijst hierbij naar de diepvrieskist in de hoek van de kamer. Mevrouw Berenburg komt zachtjes de kamer binnen.
Ze opent de fles Berenburg en vraagt aan ons: ‘Zal ik nog eens inschenken mannen?’
De ijsmeester kijkt haar aan en zegt met welluidende stem:
‘Alleen als ie ijs- en ijskoud is, mem.’
Opmerking: Het gehele interview is vertaald uit het “Vries”. De redactie is niet verantwoordelijk voor deze vertaling.